Onlangs keek ik twee van de films op het Helsinki International Film Festival, wat dit jaar het thema ‘African Express’ had. De focus was dus op Afrikaanse films, maar het viel me op dat Afrikaanse talen nog steeds een heel kleine rol spelen in deze films. En daarmee laten ze goed de afwezigheid of onderwaardering zien van Afrikaanse talen in culturele producties.
Laten we eerst kijken naar een klassieker: La noire de… van Ousmane Sembène (‘Black girl’ in het Engels). Deze film staat bekend als eerste film die geproduceerd is door een regisseur uit Afrika zuidelijk van de Sahara. De hoofdpersoon is een jonge vrouw uit Dakar die naar Antibes verhuist om voor een Franse koloniale familie te werken als kindermeisje. Haar leven wordt echter heel eenzaam en ze voelt zich alleen nog sloofje in het huishouden.
De film kwam uit in 1966, toen films bewerkt moesten worden in Parijs. Omdat regisseur Sembène geen geld kreeg van het Franse ministerie van Ontwikkelingssamenwerking, konden de acteurs niet naar Parijs voor de geluidsopnames. Sembène koos er dus voor om de personages heel weinig te laten zeggen. Met name de hoofdpersoon Diouana, gespeeld door de Senegalese actrice Thérèse M’Bissine Diop, zien we zelden spreken. Wanneer we haar wel horen, dan zijn het de monologen in haar hoofd, opgenomen in een studio in Frankrijk…. maar ook dan horen we niet actrice M’Bissine Diop, maar de stem van de Haïtiaanse actrice Toto Bissainthe, opgenomen in een studio in Parijs.
Maar er is nog een derde laag van vervreemding: Diouana is teruggebracht tot een hulpje zonder rechten, haar stem is haar ontnomen, en wat we horen is niet eens hoe ze eigenlijk zou klinken. Waarschijnlijk sprak ze Wolof gemengd met Senegalees Frans, en niet het stadse standaard Frans, hier ingesproken door een Haitiaanse stemactrice. De regisseur maakt in zekere zin handig gebruik van de gedwongen stilte in de film, omdat het geweld tegen de hoofdpersoon hoorbaar is gemaakt in de dwang om de vreemde taal te spreken van de mensen die haar slecht behandelen.
Fast forward naar 2021, het jaar waarin Le dernier réfuge (‘De laatste schuilplaats) verschijnt. Dit is een documentaire van de Malinese regisseur Ousmane Samassekou. De film gaat over migranten en medewerkers van een vluchtelingenhuis in het noorden van Mali. Het goede nieuws voor Afrikaanse talen is dat deze film een waar meertalig feest is met zoveel verschillende mensen die naar het huis komen: ik hoor allerlei West-Afrikaanse varianten Frans, Bambara (de grootste taal van Mali), een niet nader te bepalen Gbe taal (want ik hoor de kenmerkende klank [gb]), … Ik zou willen dat ik met meer zekerheid kon zeggen welke talen er nog meer voorbij kwamen, maar de film staat aangekondigd als ‘Frans en Engels’ en de ondertiteling is helaas alleen deze talen. Er wordt niet eens aangegeven vanuit welke taal het vertaald is! Daarmee wordt het publiek de kans ontnomen om dit feest van West-Afrikaanse meertaligheid echt te ervaren.
Eerder opperde ik dat het misschien tijd is om een Afrikaanse Dag van de Talen de organiseren, net zoals de Europese Dag van de Talen. Het erkennen van talige diversiteit is belangrijk om bijvoorbeeld films toegankelijk te maken: in Mali en Senegal kan maar een minderheid Frans spreken of lezen, terwijl Wolof en Bambara gesproken worden door de meerderheid. Met een Afrikaanse Dag van de Talen worden de regisseurs van Afrikaanse films eraan herinnerd dat de talen waarin hun films worden gefilmd en ondertiteld ze ontoegankelijk maken voor een groot deel van hun Afrikaanse publiek.
Verder lezen over talen in culturele producties in Senegal:
Warner, Tobias. 2019. The tongue-tied imagination. Decolonizing literary modernity in Senegal. New York: Fordham
Dit stuk is een hertaling van de Engelse blogpost ‘Inaudible, invisible, and absent‘, oorspronkelijk gepubliceerd op Friederike Lüpke’s blog Why African languages. Het is met toestemming van de auteur hertaald door Jenneke van der Wal.