Dit stuk liever luisteren? Dat kan ook:
Op 21 juni maakte Cody Gakpo zijn debuut in het Nederlands elftal, in de EK-wedstrijd tegen Noord-Macedonië. Het werd een prachtige 3-0 overwinning, waarmee de 22-jarige Eindhovenaar een droom in vervulling zag gaan! En terwijl wij zo voor de buis zaten, vroegen we ons af hoe we die achternaam nu eigenlijk uitspreken. Luisterend naar de commentatoren is het gak-poo (een gans op het toilet?), maar als we kijken naar de oorsprong van de naam komen we op iets anders uit…
De vader van Cody komt namelijk uit Togo, en daar komt k͡p voor als een combinatieklank: je zegt de k en de p tegelijkertijd. De klank k maak je door je tong achterin tegen je gehemelte te duwen, en de klank p door je lippen te sluiten. Als je die combineert, en tegelijkertijd je tong en je lippen weer loslaat met een plofklank, krijg je de k͡p. Hetzelfde geldt voor de g͡b van Pogba (met de g als in ‘goal’). Taalwetenschappers noemen zo’n klank een labio-velair, omdat je tegelijk gebruik maakt van de lippen (labiaal) en van het zachte gehemelte (velum). Probeer het maar eens uit, bijvoorbeeld met deze woorden uit het Ewe (gesproken in Togo en Ghana):
a-kpe bedankt
a-gba-le boek
Dwars door taalfamilies
We weten al lang dat labio-velairen erg zeldzaam zijn in de talen van de wereld. Bijna alle talen die ze hebben, worden in Afrika gesproken. En ook in Afrika vind je ze haast uitsluitend in een deel van west en centraal Afrika ten noorden van de evenaar. Het interessante is dat de zone waar we deze klanken vinden dwars door taalfamilies heen snijdt. Met andere woorden, de labio-velaire medeklinkers zijn geen kenmerk van een taalfamilie, maar van een geografisch gebied. Hoe komt dat? Als deze klanken niet geërfd zijn van een gemeenschappelijke oertaal, moeten ze van elders komen. Het zou kunnen dat ze in één taal of taalfamilie in de regio ontstaan zijn en de buurtalen ze geleend hebben. Maar dat is niet zo’n voor de hand liggende verklaring omdat het gebied er té groot voor is.
Zeer recent onderzoek heeft een geheel andere verklaring opgeleverd, met mogelijk heel verregaande gevolgen voor onze kennis van de Afrikaanse prehistorie. In het bijzonder voor wat soms de ‘Afrikaanse paradox’ genoemd wordt. Dat zit zo: bij evolutie vind je vaak de meeste variatie bij het beginpunt. Als de menselijke taal samen met de mensheid ontstaan is in Afrika, dan verwachten we daar dus heel veel taalvariatie. Maar het tegengestelde is het geval: de meer dan 1500 talen in Afrika behoren slechts tot een handvol supertaalfamilies! Als onze groepering van Afrikaanse talen klopt, dan betekent het dat er vroeger een grotere talige diversiteit was, en dat een klein aantal Afrikaanse taalfamilies zich verspreid heeft ten koste van de vele andere talen die er eerder waren.
Er zijn verschillende manieren waarop we op zoek kunnen gaan naar eventuele sporen van die verloren diversiteit. Eén ervan is wat we ‘substraat’ noemen: eigenschappen van verloren talen die doorleven in de talen die vandaag gesproken worden. Als sprekers van een taal A om één of andere reden massaal overschakelen naar een taal B, dan gebeurt het vaak dat ze daarbij elementen uit hun oorspronkelijke taal A meenemen, of eigenschappen van taal B niet helemaal correct aanleren. Dat is substraat. Hoe trager en geleidelijker de overschakeling van A naar B gebeurt, hoe groter de kans dat elementen van taal A overleven in de manier waarop haar vroegere sprekers taal B gebruiken.
Broeihaarden
Dat brengt ons terug bij onze klanken kp en gb. Als we die van naderbij bekijken, zien we dat dat in sommige talen normale klanken zijn die in veel woorden voorkomen, maar in andere talen zijn ze heel beperkt (vergelijkbaar met de g van goal in het Nederlands, die we eigenlijk alleen in wat Engelse leenwoorden vinden). En als we daar rekening mee houden, dan verschijnt er op de kaart van Afrika plots een veel interessanter plaatje dan het grote, vormeloze gebied waarin labio-velairen voorkomen: er zijn drie ‘broeihaarden’ waar kp en gb vaker voorkomen in de woordenschat.
Wat opvalt bij deze drie broeihaarden, is dat precies daar laaggelegen, vochtige, bosrijke gebieden zijn. De twee tussenliggende gebieden waar kp en gb weinig voorkomen, in en rond Ghana en op de grens tussen Kameroen en Nigeria, zijn droger en/of bergachtiger – meer savanne. Stel nu dat er (lang geleden) sprekers van een andere taalfamilie uit het noorden kwamen, waar het droger en minder bosrijk is, dan is het aannemelijk dat zij zich het makkelijkst verspreiden waar de leefomstandigheden het meest lijken op wat ze gewend zijn: in de savanne rond Ghana en op de hoogvlaktes en bergketens van oostelijk Nigeria en van Kameroen. De sprekers en dus hun talen zullen zich trager en moeizamer hebben verspreid in de bosrijke gebieden van de huidige broeihaarden van labio-velaire medeklinkers. Dat wijst erop dat kp en gb een substraatfenomeen zijn. Met andere woorden, het moeten kenmerken zijn van de talen die vroeger in die gebieden gesproken werden.
De volgende keer dat Pogba of Gakpo worden opgesteld in een wedstrijd weten we dus alvast hoe hun namen worden uitgesproken. En we kunnen ontroerd zijn over de enorme historische betekenis van die kleine, exotische klank in het midden van die namen, een venster op een deel van de geschiedenis van het continent waar we uiteindelijk met z’n allen vandaan komen.
Bronnen
- Güldemann, Tom. 2008. The Macro-Sudan belt: Towards identifying a linguistic area in Northern Sub-Saharan Africa. In: A linguistic geography of Africa, ed. by Bernd Heine and Derek Nurse, 151–8.
- Idiatov, Dmitry, and Mark L.O. Van de Velde. 2021. The lexical distribution of labial-velar stops is a window into the linguistic prehistory of Northern Sub-Saharan Africa. Language, 97(1). 72-107. doi:10.1353/lan.2021.0002