We kennen allemaal sprookjes waarin dieren optreden, zoals in Van den vos Reynaerde. En de Grieken hadden al hun sprookjesverzameling van Aesopos; de Fransen hebben de fabels van La Fontaine; de Duitsers de gebroeders Grimm. Door de eeuwen heen hebben deze sprookjes schrijvers geïnspireerd zoals Rudyard Kipling bekend van de Jungle book, en in Nederland Toon Tellegen, Midas Dekkers, Anton Koolhaas, en Leo Vroman. In het Caribisch gebied kennen we Anansi (Suriname) en Nanzi (Antillen) als een kleine maar slimme spin die iedereen voor de gek houdt. De figuur van Anansi komt duidelijk uit Afrika, uit Ghana, zoals Broer Konijn in Amerika ook uit Afrika komt.
Overal in Afrika zijn er vergelijkbare dierenverhalen waar vaak een klein dier anderen te slim af is, soms is dat de haas, of de spin, een kleine antiloop, een schildpad, enz. Bekende verhalen zijn bijvoorbeeld hoe de kameleon sneller is dan de haas als ze een wedstrijdje rennen doen. Maar deze verhalen zijn niet altijd rond zo’n ‘schelm’, trickster. In deze verhalen zijn de dieren net mensen, ze praten, ze hebben menselijke eigenschappen, ze zijn getrouwd, hebben kinderen, zijn jaloers. Maar de ze hebben ook eigenschappen die bij het dier passen: de hyena is gulzig en lelijk, de parelhoen mooi, de leeuw is de sterker dan alle anderen. Daarnaast doen de dieren allerlei opmerkelijke dingen zoals een luipaard dat eieren uitbroedt in het verhaal over de parelhoen. Niet alleen is de dierenwereld een soort afspiegeling van de mensenwereld (zoals in het verhaal Soort bij soort) maar vaak delen de dieren en de mensen ook één wereld zoals in het verhaal De bezem op het dak, en het verhaal Sle’eembas wordt veeboer.
De verhalen spelen in een onbepaalde tijd, lang, lang geleden, maar zijn in feite tijdloos. Als er elementen in voorkomen die naar een bepaalde tijd verwijzen dan is dat naar de huidige tijd of de tijd waarin de wereld er is komen uit te zien zoals de wereld er nu uitziet. Bijvoorbeeld, het verhaal Sle’eembas wordt veeboer verklaart hoe hij (en wij als mensen) aan huisdieren zoals koeien zijn gekomen.
De verhalen verklaren de heel gewone dingen van onze wereld, bijvoorbeeld waarom er een berg ligt naast het dorp. Of de verhalen verklaren een typische eigenschap van een dier – hoe komt de olifant aan zijn slurf? waarom doet het nijlpaard haar bek zo groot open? hoe komt het luipaard aan zijn mooie gespikkelde vacht? waarom vallen olifanten vrouwen die zingen niet aan? Maar ook andersom gaan we dieren gebruiken om menselijke eigenschappen te karakteriseren. Iemand is zo sluw als een vos, of heeft de moed van een leeuw, leeuwenhart. De hyena heeft zo’n slechte reputatie dat “hyena” een scheldwoord wordt.
De verhalen bevatten vaak een wijze les. Bijvoorbeeld dat als je iets doet wat niet mag, dan word je gestraft (de hyena met zijn lelijke vacht in het verhaal van Parelhoen), maar als je iets bijzonders doet of een moeilijk taak uitvoert word je beloond, zoals het luipaard in hetzelfde verhaal. De verhalen zijn daarom heel leerzaam voor kinderen, en volwassenen.
En ze zijn vooral ook heel leuk. Moeders en oma’s vertellen deze verhalen ’s avonds tijdens het koken rond het vuur. Eten koken op een houtvuur duurt heel lang en er kunnen dus heel wat verhalen verteld worden. De meeste mensen kennen deze verhalen en vinden het juist heel leuk om een bekend verhaal nog eens te horen. Net als hier kinderen hun favoriete verhalen hebben die ze keer op keer voorgelezen willen hebben. De herhaling maakt het verhaal alleen maar mooier. Daarom is het ook helemaal niet erg als in het verhaal zelf de gebeurtenissen zich herhalen, zoals de dieren die telkens eten brengen naar de kat die op het huis past in het verhaal Soort bij soort, of de man die telkens weer vraagt of hij dienstbode mag zijn bij de huizen waar hij langs komt in De knie van Enda Loma, of de buffel die iedereen vraagt of ze Sle’eembas gezien hebben in Sle’eembas wordt veeboer. De herhaling is niet saai maar helpt om de spanning in het verhaal te brengen. Deze verhalen worden in Afrika vooral verteld, niet voorgelezen. Goede verhalenvertellers kennen veel en lange verhalen uit hun hoofd. En goede verhalenvertellers gebruiken hun gezichtsuitdrukking, maken gebaren en praten hard en zacht, snel en langzaam, met en zonder stemverheffing. Het publiek zit niet stil passief te luisteren maar leeft mee en stelt vragen als “maar de hyena mag toch geen eieren eten of is het monster echt dood?” De verteller kan niet vertellen als het muisstil is. Na ieder zin ongeveer moet er iemand aangeven dat het begrepen is en dat verteller verder kan gaan, al is het maar door “echt waar?”, “nee toch?”, “je meent het” te zeggen. Hier merk je aan dat een mondelinge vertelling echt anders is dan een geschreven verhaal.
De verhalen blijven natuurlijk verhalen. Dus er kunnen dingen in gebeuren die normaal niet kunnen. Een dier kan een ander uiterlijk krijgen in Parelhoen, grotten gaan open bij de juiste toverspreuk in De knie van Enda Loma, een man krijgt baby’s uit zijn knie in hetzelfde verhaal, …