Dit is een traditioneel verhaal van de Iraqw uit Tanzania. Het verhaal werd verteld op 7 mei 2017 in Kwermusl, Tanzania door Josefina Maqa en is opgeschreven en vertaald naar het Swahili door Basilisa Hhao. Je kunt de originele videoopname van dit verhaal zien op YouTube, kanaal Iraqw Research Materials, playlist Hadith. Er is ondertiteling: Kies “Icelandic” voor Iraqw (sorry, voor YouTube bestaat Iraqw nog niet); maar er is ook ondertiteling in het Swahili, de taal van Tanzania, en in het Engels.
Lang geleden, in een land hier ver vandaan, is een groepje vrouwen brandhout aan het verzamelen in het bos. Als ze elk een bundel hebben verzameld en deze bij elkaar hebben gebonden, helpen ze elkaar die op te tillen zodat ze hem op hun hoofd kunnen dragen. Dat is zwaar werk en niet alle vrouwen willen dit blijven doen, dus op een dag bespreken ze dat ieder zelf de bundel moet optillen.
Een van de vrouwen is zwanger. Het lukt haar niet om alleen haar brandhout bundel op te tillen en ze bleef achter, terwijl de groep terug naar huis ging. De zwangere vrouw begon bang te worden, ze kon niet naar huis gaan zonder brandhout – dan kon ze namelijk niet koken voor haar gezin, ze moest op een of andere manier toch haar bundel meenemen. Toen herinnerde ze zich de bosman, hij zou haar misschien kunnen helpen. Ze riep voor hem en daar kwam de bosman aangelopen. Hij hielp haar de bundel op haar hoofd te zetten en ze kon naar huis, maar hij zei nog: ‘ik kom vanavond bij je langs’ De vrouw ging snel door en liep naar huis. Toen ze thuis aankwam, startte ze het vuur en kookte ze de pap voor het avondeten. Haar man was echter niet thuis, hij was op reis.
Wanneer ze klaar is met koken, komt de bosman aangelopen. Ze hoort hem al op een afstandje, omdat hij zingt terwijl hij loopt. De vrouw rent naar binnen, en verstopt zich in de opbergkast. De bosman zingt: ‘Moeder – tralala – Je man komt eraan – tralala – het kind van het bos – tralala – doe open de deur – tralala.’ Zij zingt terug: ‘Hoe kan ik de deur open doen – tralala – ik ben bezig met koken en het vuur – tralala.’ De bosman doet zelf de deur open en vraagt aan de vrouw: ‘Waar is het mes en waar is het touw?’ Met het mes en het touw loopt hij naar de schuur achter het huis waar het vee staat. Hij vindt de stier en slacht hem om hem daarna helemaal op te eten. Pas vroeg in de ochtend is hij daarmee klaar, verlaat het huis en gaat terug naar het bos.
De volgende dag gebeurde hetzelfde, de bosman kwam en de geluiden van zijn liedjes kwamen van ver al aangewaaid. De vrouw verstopte zich weer, de bosman kwam en pakte het mes en het touw en slachtte een koe. Nadat hij deze helemaal had opgegeten, wandelde hij op zijn gemakje weer terug naar het bos. Dag in dag uit, kwam ’s avonds de bosman aangelopen, de vrouw verstopte zich, en hij at weer een koe op. Tot op de dag dat hij op een na alle koeien had gegeten. Die avond kwam de man van de vrouw terug van zijn reis. Bij thuiskomst, wilde hij even kijken bij het vee in de schuur, maar hij zag nog maar een enkele koe. Hij liep naar zijn vrouw en vroeg: ‘waar zijn alle koeien gebleven?’ De vrouw antwoordde hem eerlijk: ‘De bosman is gekomen, en heeft op een na alle koeien opgegeten’. ‘Waarom heeft de bosman dit gedaan?’ vroeg haar man. ‘De andere vrouwen en ik gingen op een dag hout sprokkelen en niemand wilde me helpen om de bundel op te tillen. Door mijn buik kan ik dit niet alleen doen. Vandaar dat ik de bosman wel om hulp moest vragen, anders kon ik niet koken en voor mezelf zorgen. Vanavond zal hij weer komen, om de laatste koe op te eten’.
De man dacht bij zichzelf, de meeste van mijn vee is nu weg, opgegeten. Ik ga niet weerloos toe kijken hoe de bosman mijn laatste koe ook zal opeten. Hij begon gelijk met zijn pijlen te scherpen. Een aantal doopte hij in vergif, zodat de pijlen het gif op de punten kregen. Daarna maakte hij een gat in de muur van de schuur, zodat hij de pijlen daardoor ongezien kon schieten op de bosman. Toen ging hij zitten en wachtte. Daar kwam de bosman uiteindelijk aan, hij hoorde zijn gezang. De vrouw verstopte zich weer in de opbergkast en de man van de vrouw pakte zijn pijl en boog. De bosman liep weer naar de schuur en bond het touw om de nek van de laatste koe. De man van de vrouw keek toe vanuit de bosjes en begon zijn pijlen op de bosman te schieten. ‘Oh oh de muggen bijten me vanavond flink’ zei de bosman hard op, omdat hij niet door had dat hij werd beschoten met pijlen.
De man van de vrouw schiet zoveel pijlen op de bosman, dat die het niet overleeft. Als de bosman is doodgegaan, roept de man zijn vrouw naar de schuur en zegt: ‘We moeten de bosman van een klif afgooien, zodat niemand weet dat wij hem hebben gedood.’ Samen dragen ze het lichaam van de bosman naar de klif, maar daar aangekomen is het nog niet zo makkelijk om het lichaam voorgoed over de rand in de kloof te gooien. De man zegt tegen zijn vrouw dat zij een beetje naar beneden moet gaan, zodat ze vanaf daar kan trekken. Op het moment dat de vrouw iets dieper in de kloof staat, duwt de man tegen het lichaam en daardoor verliest de vrouw haar evenwicht. Samen met het dode lichaam van de bosman valt ze in de kloof. De bosman valt bovenop haar en ook zij overleeft de val niet.
De man van de vrouw gaat terug naar huis, maar daar is niemand meer, geen vrouw en geen vee. De man vlucht het dorp uit en gaat de bossen in. Daar loopt hij rond en vindt een nieuw thuis in een grot. Hij brengt zijn dagen door met jagen, met vuur maken en met vlees drogen. Elke dag loopt hij rond in de bergen en de bossen. Hij zoekt altijd naar mooie stokken of takken om die recht te maken. Die wil hij dan als speer of als bescherming van zijn grot gebruiken. Op een van zijn wandelingen, komt hij terecht onderin de kloof waar zijn vrouw een tijd geleden naar beneden is gestort. Precies op die plek staat nu een prachtige boom. De man zegt tegen zichzelf: ‘Wat een prachtige boom, die is zeer geschikt om een aantal stokken van te maken.’ En zo gaat hij aan het werk. Met een aantal andere stokken lukt het om een tak af te breken. Hij gaat terug naar zijn grot en maakt een vuur.
Warm en veilig bij zijn vuur begint hij alle stokken die hij die dag verzameld heeft te bewerken. Eerst legt de stok op zijn knie en haalt met een scherp mes de schors van de takken af. Wanneer hij de tak van de prachtige boom in het ravijn pakt, houdt hij hem even in de vlammen van het vuur, maar het vuur pakt de tak niet aan. Ook deze tak legt hij maar even op zijn knie. Nadat de schors er afgehaald is, wil hij de stokken slijpen en rechtmaken. Hij legt de stokken één voor één op zijn knie en haalt met het mes alle knoesten en ongeregeldheden van de stokken af. Als hij opnieuw de stok van de prachtige boom pakt, lukt het hem niet om hier stukken af te schaven. Hij probeert het telkens weer, maar het lukt de man niet om de knoesten van de tak af te krijgen. Bij zijn laatste poging breekt de stok en schampt zijn knie, waardoor de knie begint op te zwellen.
Met een gezwollen knie kan hij niet jagen, hij kan niet lopen, niets dragen en hij heeft veel pijn. Gelukkig heeft hij nog gedroogd vlees om te eten, maar langzaamaan raakt dit ook op. Zijn knie blijft maar dikker worden en dan op een dag breekt de knie open. Uit zijn knie komen drie kleine kinderen. De kinderen kijken hem met grote ogen aan, en hij kijkt met verbazing terug. Hij haalt de kinderen uit de knie en begint ze eten te geven. Als hij weer kan lopen, gaat hij op zoek naar graan om er pap van te maken. Zo verstrijken er twee jaren dat hij zijn drie kinderen verzorgt door ze pap, vlees en groente te geven.
Wanneer de kinderen vier jaar zijn, willen ze meer spelen, ook buiten de grot. Maar buiten de grot is het gevaarlijk voor de kinderen alleen. Er zijn gevaarlijke afgronden, maar ook hyena’s die mensenkinderen opeten. Op de dagen dat de man gaat jagen en op zoek moet naar fruit en groente, zegt hij tegen de kinderen dat ze niet naar buiten mogen gaan. Ze mogen zelfs niet zomaar de grot opendoen, alleen als ze zeker weten dat degene die hen roept hun vader is. Hij zegt tegen de kinderen en de grotdeur: ‘Alleen als jullie het volgende gezang horen, mogen jullie opendoen en naar buiten komen. Ik zal zingen: ‘Knie van Enda Loma, baren bij Enda Loma, in het midden van Enda Loma loma, aan het einde van Enda loma, Grot ga open.’
Telkens als de man gaat jagen, gaat de grotdeur dicht en alleen weer open, als het gezang van de vader het toelaat. Een van de dagen dat de man gaat jagen, gaat hij diep het bos in. Zonder dat hij het weet, komt hij in het gedeelte van het bos dat ook gebruikt wordt door de Datoga. De Datoga is een naburig volk van de Iraqw en ook zij jagen in het bos. Een groep jagers ziet de oude man en ze besluiten hem te volgen. Ze vragen zich onderling af wat deze Iraqw man alleen in het woud doet en waar hij woont. Ze volgen de oude man en dan zien ze hem bij een grot wachten. Ze staan te ver om te horen dat hij eigenlijk zingt. Dan gaat de grotdeur open en er komen drie kinderen naar buiten gerend. De Datoga kijken verbaasd en zeggen tegen elkaar: ‘Hoe kan het dat deze man in een grot woont, maar drie kleine kinderen opvoedt?’
Ze gaan naar huis, maar de volgende dag gaat de groep weer naar de grot toe. Ze zien de man weggaan en aan het einde van de dag weer terugkomen. Dan horen ze hem zingen en de deur van de grot gaat weer over. De volgende dag, nadat de oude man weg is gegaan om te jagen en om groente en fruit te zoeken, zingen de Datoga mannen het lied. De grotdeur gaat niet open en de kinderen komen niet naar buiten gerend. Ze horen dat het niet hun vader is die zingt, omdat de stem anders is en niet alle woorden kloppen. Dan gaan de Datoga snel weg, omdat ze de vader horen aankomen. Voor de grot aangekomen, zingt hij: ‘Knie van Enda Loma, baren bij Enda Loma, in het midden van Enda Loma loma, aan het einde van Enda loma, Grot ga open’. Daarop gaat de grotdeur natuurlijk wel open en komen de kinderen naar buiten gerend. Geschrokken vertellen ze hem dat ze meer stemmen hebben gehoord en dat ze niet naar buiten konden gaan. ‘Wie was dat vader? We hoorden gezang maar het is anders dan wanneer jij zingt.’ ‘Nooit naar buiten gaan, kinderen, ik weet niet wie dat was maar het is niet veilig voor jullie. Snel naar binnen’, antwoordt de vader.
De Datoga mannen, die zich achter de grot verstopten, hebben het lied nu wel gehoord. En een paar dagen later, als ze de vader weer weg zien gaan, wachten ze een hele tijd, tot het ongeveer de tijd is dat de vader normaal gesproken terugkeert. Ze zingen: ‘Knie van Enda Loma, baren bij Enda Loma, in het midden van Enda Loma loma, aan het einde van Enda loma, Grot ga open.’ En dan gaat de grot open en de kinderen rennen naar buiten, omdat ze denken dat de vader thuiskomt. De Datoga pakken de kinderen vast en nemen ze mee naar hun dorp.
De oude man komt terug bij zijn grot en vindt de deur geopend. Hij zingt zijn liedje, maar de kinderen komen niet naar buiten. De man begint te huilen en te schreeuwen: ‘Zijn mijn kinderen opgegeten door hyena’s? Waar zijn mijn kinderen? Eerst is mijn vrouw al overleden en nu zijn mijn kinderen ook nog eens weg. Ik zal ze nooit weer zien.’ Hij jammert en huilt om zijn verloren kinderen, zijn vrouw en zijn ongeluk. De dagen worden weken, de weken worden maanden en jaren, maar zijn kinderen komen niet terug. Hij eet op wat hij nog heeft, maar daarna heeft hij geen eten meer. Hij is te zwak om te gaan jagen of eten te zoeken, dus besluit hij terug te keren naar een dorp. Het enige dat hij nog kan doen is bij iemand in dienst treden en daar huishoudelijke klussen te gaan doen.
Bij het eerste huis waar hij komt klopt hij op de deur. Een jonge vrouw doet open en als ze hem ziet, roept ze haar man erbij. De oude man biedt aan de familie zijn diensten aan: hij zal het gras maaien en dat aan de kalveren te eten geven, hij zal voor de oudere koeien zorgen en hij zal de melkfles schudden zodat de melk vers blijft. Bij het eerste huis zeiden ze: ‘Nee, we willen jou niet in dienst nemen, ga weer verder oude man.’ Bij het tweede en derde huis in het dorp gaat het net zo. Een jonge vrouw doet open, of haar kinderen, maar ze nemen nooit alleen een besluit zonder dat de familie erbij is. Steeds als de oude man aangeeft dat hij wel wil werken, het gras komt maaien en voor de koeien en de melk wil zorgen, krijgt hij weer te horen dat ze hem niet wil aannemen. Steeds moet hij verder lopen, aankloppend bij elk huis op zijn weg.
Bij het laatste huis in het dorp klopt hij aan en stelt zich voor. Het wordt al avond, dus zegt hij snel: ‘Ik wil graag voor jullie werken en mijn diensten zijn: het gras maaien en dit aan de kalveren geven, voor de oudere koeien zorgen en de melkfles schudden na het melken.’ De jonge vrouw die opendeed wil hem wel graag in huis nemen. Ze spreekt met haar man en dan zeggen ze: ‘Oude man, je bent welkom, wij willen jouw diensten en werk wel. Kom binnen, eet wat en dan gaan we slapen.’ En zo komt de oude man bij de familie in dienst, eet hij eindelijk weer iets en gaat slapen. De volgende dag krijgt hij ontbijt en na het ontbijt krijgt hij een mes. Hij gaat naar buiten en begint het gras voor de kalveren af te snijden. Daarna gaat hij naar de schuur achter het huis en haalt de oude koeien van stal en begint ze rustig te hoeden. Aan het einde van de dag brengt hij de koeien weer terug naar de stal en gaat op zoek naar de moeder van het gezin. Hij krijgt van haar de melkfles en schudt hem heen en weer om de melk vers te houden. En terwijl hij al zijn werk doet, zingt hij. Hij zingt hetzelfde liedje dat hij zo lang zong voor zijn kinderen bij de grot.
Het lied is nu een lied van rouw geworden, hij zingt en rouwt tegelijkertijd. Gedurende een aantal weken gaat het zo elke dag en de jonge vrouw luistert en kijkt naar de oude man. Op een dag besluit ze ook de jonge koeien pas te gaan melken als de oude man terug is met de oudere koeien. Ze hoort hem zingen en langzaam begint ze het liedje te herkennen. Ze vraagt hem: ‘Oude man, wat zing je en waarom ben je zo bedroefd?’ Daarop vertelt de oude man zijn verhaal: ‘Lang geleden is mijn vrouw door mijn schuld verongelukt. Ze viel in een ravijn omdat we probeerden het lijk van de bosman van een klif af te gooien. Ik ben nog steeds aan het rouwen, maar ook vanwege mijn kinderen.’ ‘Wat is er gebeurd met je kinderen?’ vraagt de vrouw aan hem. ‘Mijn vrouw was zwanger toen ze verongelukte, ze heeft me nooit kinderen kunnen geven. Jaren nadat ze gevallen was, kwam ik langs de kloof en zag ik op de plek waar ze gestorven was een prachtige boom staan. Ik woonde toen al in een grot, want ik had in het dorp niets of niemand meer om van te houden. Ik zocht altijd naar eten, ik jaagde en gebruikte speren en stokken om mezelf en de grot te beschermen. Van de mooie boom die boven op het graf van mijn vrouw is gaan groeien, brak ik een tak af. Deze tak wilde ik bewerken, maar het lukte mij niet. Ik brak hem op mijn knie, waardoor ik gewond raakte. Mijn knie begon op te zwellen en deed heel zeer. Na een tijdje echter, brak mijn knie open en kwamen er drie kinderen uit. Drie jonge meisjes, mijn dochters. Ik heb ze opgevoed, maar op een dag waren ze weg. Meegenomen. Het liedje dat ik zing, zong ik altijd voor hun zodat zij wisten dat ik weer thuis kwam na het jagen.’ ‘Oude man, wat is dat liedje precies?’ vraagt de vrouw met tranen in haar ogen. Zachtjes zingt de man het weer: ‘Knie van Enda Loma, baren bij Enda Loma, in het midden van Enda Loma loma, aan het einde van Enda loma, Grot ga open.’ De vrouw springt op en zegt: ‘Vader, vader! Ik ben het! Ik heb jaren lang in een grot gewoond, en mijn vader zong dit lied. U bent mijn vader, nooit meer hoeft u te werken. Ik zal voor u zorgen. Hoe kan het dat u precies bij mij bent terechtgekomen.’ Vader en dochter zijn zo blij dat ze weer samen zijn. De oude man huilt en danst in het rond.
De vrouw gaat snel haar man van het veld halen, en ze zei: ‘Mijn man, je zult het nooit geloven. De dienaar die we hebben aangenomen is mijn vader. Hij zingt het lied dat ik altijd gehoord heb in de grot, en zo hebben we elkaar herkend.’ De vrouw rent ook naar haar twee zussen, die ook in hetzelfde dorp wonen. Ze vertelt het verhaal ook aan hen en legt uit dat ze snel moeten komen. Ze maken een feestmaal, een schaap wordt geslacht en allerlei lekkere groente en fruit worden aangedragen. De andere twee dochters en hun mannen komen erbij en brengen hun bruidsschat mee, om aan de vader te betalen. De vrouw die de vader wel in huis heeft genomen zegt tegen haar zussen: ‘Hoe konden jullie deze oude man nou zo buiten laten staan? Vader zal niet naar jullie huis gaan, maar hij zal hier wonen en ik zal voor hem zorgen.’ En zo gebeurde het. Tegen de jonge vrouw en haar man zei de vader: ‘Jullie bruidsschat hoef ik niet. Het is jullie gastvrijheid waardoor ik nog leef. Als jullie mij die avond niet in huis hadden genomen, dan was ik zeker gestorven, opgegeten door een hyena of verhongerd. Bedankt dat ik bij jullie mag wonen’.
Je kan meer over zulke Iraqw verhalen vinden op Verbafricana in het hoofdstuk “Tales” (informatie in het Engels). Er zijn ook enkele artikelen op deze Stemmen van Afrika site die je meer vertellen over de verhaalcultuur. De artikelen die specifiek naar dit verhaal verwijzen zijn Dierenverhalen uit Afrika.