‘Wie wil het volgende Alagwa verhaal lezen?’ Dit is wat ik vroeg op deze foto van klas 6 van de basisschool van Kwa Dinu – wat betekent ‘Plaats van honing’ – in Noord-Tanzania. Kijk eens hoe enthousiast de leerlingen waren! En geen wonder. Ze spreken allemaal Alagwa, maar hebben het nog nooit geschreven gezien. Ze waren zo trots om te zien dat hun taal kan worden geschreven, kan worden gelezen en dat er literatuur is die mensen van ver bewonderen.
Op school wordt het Swahili gebruikt, de nationale taal van Tanzania, maar Alagwa is heel anders. Het is een Koesjitische taal, uit een andere taalfamilie dan het Swahili. Alagwa heeft klanken die meer doen denken aan het Arabisch dat sommige leerlingen op de Koranschool leren. De kinderen komen dus in een hele andere wereld terecht wanneer ze naar de basisschool gaan, waar ze geen vragen kunnen stellen in hun eigen taal en waar hun taal voor de leraren even vreemd is als het Chinees voor ons. Ze gaan natuurlijk denken dat schrijven en lezen alleen in het Swahili kan, en een nieuwe wereld ging voor hen open toen ze beseften dat hun eigen taal ook geschreven kon worden en dat zij dat ook konden lezen. De schoolmeester verwelkomde ons blij omdat hij noch zijn collega’s Alagwa spreken, en dat frustreerde hem want anders dan de meeste andere talen van Tanzania (zie hier) is Alagwa zo verschillend dat je ook na een paar jaar het niet genoeg beheerst om de kinderen te begrijpen.
Enkele decennia geleden deden ik en mijn collega Roland Kiessling, hoogleraar Afrikanistik in Hamburg, taalkundig onderzoek naar Alagwa. Voor het onderzoek nam ik verhalen op die prachtig werden verteld door Kitabasi Kooloo Kitabasi en zijn familie in Kwa Dinu. Die verhalen gebruikten we niet alleen om de taalstructuur beter te begrijpen, maar ook om een verhalenboek te maken. Het volgende verhaal dat we in de klas lazen is een beroemd verhaal in de wijdere regio; het heet Aama Irimi en gaat als volgt:
Mevrouw Irimi is een oger, een monster, dat mensen opslokt. Ze schrokte iedereen op; slechts één zwangere vrouw bleef over en baarde een zoon. Toen de jongen volwassen was, stuurde ze hem eropuit om dat monster te doden. Hij kwam terug met een vogel, maar moeder zei: Nee, niet die; de volgende dag kwam hij met een gazelle, totdat hij alle dieren afgewerkt had. Ze droeg hem op torens te bouwen om naar wild te kijken en klaar te staan met zijn speren. Hij deed het en stak een vuur aan. Mevrouw Irimi verscheen met de vraag: Wie heeft mijn vlakte verlicht? De jongen antwoordde: Ik ben het, Gali. En ze vochten en vochten totdat alle wachttorens neer waren gehaald en ook mevrouw Irimi dood was. Hij vilde het monster en alle mensen kwamen er levend uit, maar hij had de vinger van zijn oom gesneden toen hij het monster vilde. De oom was woedend en eiste een schadevergoeding.
We vroegen de kinderen om wat plaatjes voor ons te tekenen ter illustratie van een verhalenboek in Alagwa dat we zouden willen samenstellen. Heel interessant is dat veel leerlingen een tekening maken van een walvis, terwijl Kwa Dinu 500 km van de zee verwijderd is! Ze kenden het verhaal van een dier dat mensen opslokte die het overleefden! Het verhaal in de koran over Yunus (Jonas in de bijbel) die opgeslokt werd door een vis en, nadat hij tot inkeer was gekomen, weer werd uitgespuugd.