Als je in het Nederlands een zin maakt, dan krijgt het werkwoord vanzelf de vorm die bij het onderwerp hoort. Dus je zegt ‘de kinderen lach-en’ en niet ‘de kinderen lach-t’, en op dezelfde manier is het ‘het kind lach-t’ en niet ‘het kind lach-en’. Of het onderwerp meervoud is (kinderen) of enkelvoud (kind) is dus ook te zien op het werkwoord.
Maar geeft het werkwoord ook aan wat het lijdend voorwerp doet in het Nederlands? Maakt het voor het werkwoord uit of je zegt ‘het kind ziet de leeuw’ of ‘het kind ziet de leeuwen’? Nee: het werkwoord zien heeft nog steeds dezelfde vorm, ongeacht het enkelvoud of meervoud van het lijdend voorwerp leeuw/leeuwen.
In Bantoetalen werkt dat anders: het werkwoord bestaat uit verschillende puzzelstukjes die je aan elkaar kan plakken. Het eerste stukje geeft aan wat het onderwerp is, het tweede geeft de (verleden/toekomstige) tijd aan, het derde geeft aan wat het lijdend voorwerp is. En het vierde is de actie, de werkwoordstam.
Dus in het Swahilivoorbeeld hieronder verwijst het voorvoegsel a– naar het onderwerp van de zin vader, ‑na‑ geeft de tegenwoordige tijd aan, ‑wa‑ verwijst naar het lijdend voorwerp kinderen en ‑ona betekent zien.
(1) | Baba a–na–wa–ona watoto |
vader hij-nu-hen-zien kinderen | |
‘Vader ziet de kinderen’ |
Wanneer het lijdend voorwerp enkelvoud is, verandert het voorvoegsel voor het lijdend voorwerp ook:
(2) | Baba a–na–mw–ona mtoto |
vader hij-nu-hem-zien kind | |
‘Vader ziet het kind’ |
We vinden echter ook zinnen als de volgende, waar wél een lijdend voorwerp is maar géén voorvoegsel. Wat is hier aan de hand?
(3) | Baba a–na–__–ona kitabu |
vader hij-nu-__-zien boek | |
‘Vader ziet het boek’ |
Door naar meer zinnen te kijken, kunnen we een patroon ontdekken in welke lijdend voorwerpen wel en welke niet op het werkwoord aangegeven worden. In de onderstaande paren met en zonder voorvoegsel is telkens één zin correct. Kan je het patroon ontdekken?
✓ | Juma a–na–wa–ona watoto |
✗ | Juma a–na–__–ona watoto |
‘Juma ziet de kinderen’ |
✓ | Juma a–na–__–ona mti |
✗ | Juma a–na–mw–ona mti |
‘Juma ziet een boom’ |
✓ | Watoto wa–na–m–fuata mgeni |
✗ | Watoto wa–na–__–fuata mgeni |
‘De kinderen volgen een bezoeker’ |
✓ | Watoto wa–na–__–fuata mpira |
✗ | Watoto wa–na–m–fuata mpira |
‘De kinderen volgen een bal’ |
Het patroon dat we zien is het volgende: als het lijdend voorwerp een mens is (kinderen, bezoeker), moet het werkwoord een voorvoegsel hebben, terwijl dingen als lijdend voorwerp (boom, bal) geen voorvoegsel nodig hebben. (Dit is niet het hele verhaal, daarvoor is geen plaats. Zie Riedel 2009 voor een uitgebreide studie naar markering van het lijdend voorwerp in Swahili, Sambaa en Haya.)
In het Nyaturu, een andere Bantoetaal in Tanzania, zit het net iets anders. Op het eerste gezicht lijkt het Nyaturu hetzelfde te doen: dingen worden niet aangegeven op het werkwoord en mensen wel:
✗ | n–a–kɪ-onaa kɪtabu |
ik-verl-het-zien boek | |
‘Ik zag een boek’ |
✓ | n–a–__-onaa kɪtabu |
ik-verl-__-het-zien boek | |
‘Ik zag een boek’ |
✓ | n–a–mʊ-onaa Maria |
✗ | n–a–__-onaa Maria |
ik-verl-haar-zien Maria | |
‘Ik zag Maria’ |
✓ | n–a–kʊ-onaa veve |
✗ | n–a–__-onaa veve |
ik-verl-jou-zien jou | |
‘Ik zag jou’ |
Maar als we iets verder kijken, komen we ook de volgende zinnen tegen, die allebei goed zijn! Het lijdend voorwerp docent heeft dus geen voorvoegsel nodig. Zijn docenten niet altijd mensen dan? Jawel, maar het Nyaturu heeft een strictere regel dan het Swahili: alleen bepaalde lijdende voorwerpen hebben een voorvoegsel nodig, een onbepaald lijdend voorwerp niet. Dat wil zeggen, als je ‘een bepaalde specifieke docent’ bedoelt (bijvoorbeeld meester Juma), dan gebruik je wél een voorvoegsel mʊ, maar als je het hebt over ‘een willekeurige docent’ dan laat je het voorvoegsel weg. Dat kan je ook zien in de Nederlandse vertaling: de docent vs. een docent.
✓ | n–a–mʊ-onaa mwalimu |
ik-verl-hem-zien docent | |
‘Ik zag de docent’ |
✓ | n–a-onaa mwalimu |
ik-verl-zien docent | |
‘Ik zag een docent’ |
We hebben slechts twee van de vele systemen gezien die Bantoetalen gebruiken voor het aangeven van het lijdend voorwerp op het werkwoord, maar we kunnen al een soort voorkeur zien: mensen worden eerder gemarkeerd op het werkwoord dan dingen, en bepaalde lijdende voorwerpen eerder dan onbepaalde.
Dit principe is erg regelmatig in alle Bantoetalen en het volgt de volgende hierarchieën, waarbij een lijdend voorwerp in de categoriën aan de linkerkant eerder gemarkeerd wordt dan die aan de rechterkant:
- 1e/2e persoon (ik, jij) > 3e persoon
- eigennaam > mensen > dieren > dingen
- bepaald (de) > onbepaald (een)
Sommigen zeggen dat dit een ‘arrogantiehierarchie’ is: we vinden onszelf het allerbelangrijkst en markeren dat zelfs in voorvoegsels op het werkwoord!
Referenties
- Duranti, Alessandro. “Object Clitic Pronouns in Bantu and the Topicality Hierarchy.” Studies in African Linguistics 10 (1979): 31-45.
- Hualde, José. “Double object constructions in kirimi.”. In Current Approaches to African Linguistics, edited by Robert Botne and Paul Newman. 179-89. Dordrecht: Foris, 1989.
- Riedel, Kristina. “The Syntax of Object Marking in Sambaa: A Comparative Perspective.” PhD dissertation, LOT, 2009.
Dit artikel is gebaseerd op een presentatie voor het Cambridge Festival of Ideas, in samenwerking met András Bárány.