Bedreigde talen kunnen voortleven als ze goed worden geleerd aan nieuwe sprekers, zoals mensen met een migratieachtergrond. Dit stelt bijzonder hoogleraar Felix Ameka in zijn oratie op 30 september. Nederlanders kunnen daaraan bijdragen door zich minder ‘beleefd’ op te stellen richting mensen van wie het Nederlands niet de moedertaal is.
Er is geen enkel dier op aarde dat zoveel variaties in vorm en betekenis in zijn communicatie gebruikt, als de mens. Maar als mensen daarin als soort zo bijzonder zijn, waarom wordt het verlies van talloze talen dan niet gezien als een van de grote problemen van onze tijd?
Het verlies van geheimtalen en dialecten
Met het verlies van talen gaat meer verloren. ‘Taalregisters, codes en dialecten sterven mee uit, waardoor de algemene kennis afneemt,’ vertelt Ameka. ‘Ik spreek Anfoegbe, een variant van Ewedomegbe Inland Ewe’, een dialect van Ewegbe dat wordt gesproken in de Golf van Guinee in West-Afrika. Toen wij opgroeiden, werd ons verteld over een geheimtaal die deel uitmaakte van het Anfoegbe. Die werd gebruikt in situaties waarin de Anfoe niet wilden dat buitenstaanders hen begrepen. Tegen de tijd dat ik opgroeide herinnerden alleen enkele ouderen zich sommige uitdrukkingen nog. Toen die ouderen overleden, ging die kennis met hen mee. En helaas had ik nog geen kennis van taalkunde om deze taal vast te leggen!’
Nederlandse taal verliest ook grond
Niet alleen kleinere talen van inheemse volkeren behoren tot bedreigde talen. Ook het Nederlands, een van de veertig meest gesproken talen ter wereld met 24 miljoen sprekers, wordt als taal bedreigd. Misschien niet op korte termijn, maar domein verliezen doet het zeker. Als kosmopolitisch land zijn we verslingerd aan het Engels. De Taalunie voorziet dat het Nederlands uiteindelijk slechts een spreektaal wordt die thuis met familie wordt gesproken, en dat het zijn plek verliest in het domein van werk, geld, wetenschap en technologie.
Ameka wil stilstaan bij een ander domein waar het Nederlands terrein verliest: de arena waarin moedertaalsprekers communiceren met mensen met een migratieachtergrond, zoals hijzelf. ‘Een van de manieren waarop bedreigde talen vitaal kunnen blijven, is door nieuwe sprekers aan te trekken en meer mensen aan te moedigen de taal te leren en te gebruiken. Voor migranten in Nederland zijn de formele systemen lovenswaardig: er zijn inburgeringscursussen en allerlei leermogelijkheden. Het lastige is dat als je vervolgens in informele setting wil oefenen, Nederlanders zelf vaak direct schakelen naar het Engels.’
Nederlandssprekers denken inclusief te zijn
Zodra Nederlanders iemand tegenkomen die migrant lijkt te zijn, nemen ze aan dat het beter is geen Nederlands te gebruiken. Het Engels wordt op zo’n moment gezien als een gemeenschappelijke taal die we allemaal spreken. Ameka stelt in zijn oratie dat Nederlandstaligen snel overschakelen, omdat zij inclusief willen zijn in hun communicatie. Engels gebruiken wordt gezien als beleefd gedrag. ‘Helaas wordt het niet als beleefd ervaren door de doelgroepen, die het omschakelen naar Engels vaak zien als een strategie om hen buiten te sluiten van deelname aan de Nederlandse gemeenschap.’
Dit hangt samen met een aantal ideeën over een standaard manier van Nederlands spreken. Men neemt aan dat alles wat daarvan afwijkt, ook al is het een andere variant van het Nederlands, leidt tot misverstanden. Zo viel het Ameka op dat mensen die geen ABN spreken, maar bijvoorbeeld met een Twents accent praten, op televisie ondertiteld worden. ‘Het meest schokkende is als de ondertitelde persoon uit Suriname komt, een land waar ABN gesproken wordt en dat lid is van de TaalUnie. Uit ervaring weten we dat als mensen worden buitengesloten vanwege hun taal, ze de taal uiteindelijk niet meer willen gebruiken. Zo dragen we bij aan taalverlies. Iedereen zou een beetje extra moeite moeten doen om taalvariëteiten en accenten te accepteren.’
Meer weten?
- Lees het interview met professor Ameka
- Oma Katrina probeert het N|uu te redden – reportage van de NOS over een bijna uitgestorven taal uit Zuid-Afrika
De tekst van dit artikel verscheen eerder op de website van de Universiteit Leiden.