Deze week vindt de tiende editie van het Wereldcongres van Afrikaanse Taalkunde plaats. WOCAL is een driejaarlijks congres dat afwisselend op het Afrikaanse continent en elders plaatsvindt. Na Kameroen (2012), Japan (2015) en Marokko (2018) is nu Nederland aan de beurt om het te organiseren, en specifiek de afdeling Talen & Culturen van Afrika van Universiteit Leiden. In deze ad hoc-serie geven we een inkijkje in de Afrikaanse taalkunde van nu.
Met zo’n 555 talen is de Bantoe taalfamilie één van de grootste subfamilies van het continent. Bantoetalen worden gesproken van Kameroen tot Kenia tot Zuid-Afrika, en daarmee heeft ongeveer een derde van de Afrikanen een Bantoetaal als moedertaal! De bekendere talen zoals het Zoeloe en Swahili hebben woordenboeken en grammatica’s, maar van veel talen weten we eigenlijk nog bar weinig… Gelukkig begint daar verandering in te komen, want met meer kennis over deze talen, kunnen we ook vergelijkend typologisch onderzoek doen.
Typologisch onderzoek stelt de vraag of er kenmerken zijn die we in alle talen kunnen vinden, en of er patronen te vinden zijn in hoe talen in elkaar zitten. Wat voor kenmerken vinden we in de Bantoetalen? Zijn er patronen in te ontdekken, nu we meer gegevens van deze talen hebben? Dat was het onderwerp van de workshop ‘Bantu universals and variation’ tijdens WOCAL, georganiseerd door het BaSIS-project.
Een van de kenmerken die als ‘typisch Bantoe’ worden gezien, is de manier waarop allerlei informatie aan elkaar gelijmd wordt tot één woord. Bastian Persohn illustreert dit voor het Kinyakyusa met het volgende woord (dat tegelijkertijd een zin is):
Aa-tʊ-ti-kʊ-ba-jaat-ɪla-ko.
zullen-wij-niet-nu-hen-lopen-naar-daar
‘Wij zullen hen daar niet bezoeken.’ (Kinyakyusa, Tanzania, Persohn 2017)
Talen die over het algemeen veel aan elkaar lijmen worden ‘agglutinerend’ genoemd (van het Latijn ‘agglutinare’, wat ‘aan elkaar lijmen’ betekent). Voor veel Bantoetalen geldt dus dat ze agglutinerend zijn. Alle Bantoetalen? Nee, één gebied in het noordwesten doet het op zijn eigen manier! Deze talen in de regio van Kameroen zien er over het algemeen anders uit. Vergelijk bijvoorbeeld het voorbeeld hierboven met het Nyokon uit Kameroen, waar (bijna) elk stukje betekenis een eigen woord vormt:
Vә̀s àyí ò kîr kìtiә̀ mòó kwә́ kɔ̀n.
degene die hij bijt aap zal vallen ziek
‘Hij die aap eet zal ziek worden.’ (Nyokon, Kameroen, Mous 2014: 78)
Tijdens de workshop kwamen er nog een paar observaties bij die ook lieten zien dat de talen van het noordwesten anders in elkaar steken. Justine Sikuku liet bijvoorbeeld zien dat deze talen ook een andere manier hebben om wederkerigheid uit te drukken. Waar veel Bantoetalen simpelweg een stukje vastlijmen zoals de ‑i‑ in het Lubukusu voorbeeld hieronder….
a-a-bona omuaana
hij-VERL-ziet kind
‘Hij zag een/het kind.’
a-a-i-bona
hij-VERL-zelf-ziet
‘Hij zag zichzelf.’ (Lubukusu, Kenia, Sikuku 2012)
… hebben de talen in het noordwesten een voor ons bekendere manier om aan te geven dat de actie op zichzelf gericht is, namelijk met een apart woord ‘zichzelf’ zoals in het Tuki:
Mbáraà a-mu-éna omwá-máte
Mbara hij-verl-ziet hem-zelf
‘Mbara zag zichzelf.’ (Tuki, Kameroen, Biloa 2013)
En er zijn nog andere aspecten die afwijken in het noordwesten. Vergelijkend onderzoek tussen 8 talen verspreid over het Bantoegebied liet ook zien dat de woordvolgorde anders werkt in het noordwesten. Wat we veel zien in het oosten is dat de volgorde veranderd kan worden als je iets wilt uitlichten: ‘geit-valt’ in het Copi voorbeeld hieronder gaat over wat er gebeurd is met de geit, maar ‘valt-geit’ geeft informatie over wat er in het algemeen gebeurd is:
Phoongó yi-wi-íte.
geit zij-valt-VERL
‘De geit is gevallen.’
Kú-wíite phoongó.
er-valt-VERL geit
‘Er is een geit gevallen.’ (Copi, Mozambique)
Het Tunen in het noordwesten kan de woorvolgorde niet op deze manier gebruiken, hebben Elizabeth Kerr en Maarten Mous aangetoond. Het onderwerp blijft altijd vóór het werkwoord staan, en voor de spotlight gebruik je een apart woordje á aan het begin:
á Píɛ̀lə̀ á-ná-wə̀.
a Pierre hij-VERL-sterven
‘Het is Pierre die gestorven is.’ (Tunen, Kameroen, Kerr ms.)
Door het bestuderen en vergelijken van talen die zo aan elkaar verwant zijn, kunnen we patronen ontdekken zoals hierboven: we zagen dat de Bantoetalen uit het noordwesten over het algemeen minder agglutinerend zijn (minder ‘lijm’ in hun woorden hebben), een andere vorm gebruiken om naar jezelf te verwijzen, en een minder vrije woordvolgorde hebben. Met zulke patronen kunnen we als taalwetenschappers een heleboel leren! Bijvoorbeeld over de grenzen van wat menselijke taal kan combineren: is er een verband tussen agglutinatie en flexibele woordvolgorde, bijvoorbeeld, omdat op het werkwoord al duidelijk is wie wat doet? En we leren over taalverandering: welke woorddelen worden als eerste samengevoegd of los weergegeven (welke stukjes lijm laten het eerst los)? Daarnaast kunnen we, door systematisch de buurtalen met elkaar te vergelijken, uiteindelijk ook meer te weten komen over de geschiedenis en eerdere stadia van talen. Voor de Romaanse talen zoals het Italiaans, Spaans, en Frans hebben we eeuwen van geschreven bronnen en weten we hoe ze zijn ontstaan uit het Latijn. Voor de Bantoetalen hebben we dergelijke bronnen niet (zie hier voor een uitzondering), maar als we alle variatie naast elkaar leggen, kunnen we tóch reconstrueren hoe de voorouder van de Bantoetalen (het Proto-Bantoe) ongeveer moet zijn geweest.
Bronnen
Biloa, Edmond. 2013. The Syntax of Tuki: A Cartographic Approach. Amsterdam: Benjamins.
Mous, Maarten. 2014. TAM-Full Object-Verb Order in the Mbam languages of Cameroon. ZAS Papers in Linguistics 57. 72 – 94.
Persohn, Bastian. 2017. The Verb in Nyakyusa: A focus on tense, aspect, and modality. Berlin: Language Science Press. vrij verkrijgbaar online
Sikuku, Justine. 2012. Comparing reflexive and object marking in Lubukusu. Ms., Moi University. online pdf