Veel Afrikaanse talen zijn toontalen: de toonhoogte waarop je een woord of lettergreep uitspreekt maakt een verschil voor de betekenis. Neem het Benchnon, een taal uit Ethiopie. Daar kan toonhoogte het verschil aangeven tussen armband en onkruid, of tussen de toekomstige en de voltooid verleden tijd (zij zal zingen of zij heeft gezongen). Omdat toonhoogte zo belangrijk is in toontalen kun je ook boodschappen overbrengen met drum- of fluitsignalen. Sterker nog, de natuur zelf spreekt een woordje mee: in het Siwu uit Ghana kan de roep van een vogel opgevat worden als een zinnetje.
In het Siwu uit Ghana is ɔ̀tu (spreek uit ‘ottoe’), met een laag-hoog patroon, het woord voor ‘geweer’, terwijl ɔtu, hoog-hoog, het woord is voor ‘hart’. Als je even niet oplet heb je het dus over een schietend geweer in plaats van een kloppend hart. Maar zoiets overkomt Siwu-sprekers natuurlijk niet. Toon is voor hen net zo’n natuurlijk onderdeel van woorden als klinkers en medeklinkers. Het is zo belangrijk voor de betekenis dat je zelfs met alleen toon kunt communiceren.
Dat gebeurt bijvoorbeeld met drumsignalen: een hoge en een lage drum zijn genoeg om eenvoudige zinnetjes van dorp naar dorp te seinen, een bekend gegeven in West-Afrika. Sommige van die drumsignalen zijn overigens zozeer gestandaardiseerd dat ze niet precies herleid kunnen worden tot afzonderlijke woorden: het hele signaal heeft dan één betekenis gekregen. In het Siwu bijvoorbeeld heeft elke clan zijn eigen drumsignaal. Als dat signaal in het dorp klinkt weten alle leden van de clan dat ze in het familiehuis verwacht worden voor een vergadering.
‘Mensen zijn net dieren!’
Mensen gebruiken dus toonhoogteverschillen in taal om woorden en betekenissen van elkaar te onderscheiden. Maar in het Siwu spreekt de natuur ook een woordje mee. Daar kan de roep van een vogel zomaar een zinnetje in het Siwu zijn. Dat is het geval met de Buulbuul (Pycnonotus barbatus), een grijs vogeltje ter grootte van een lijster met een grappige donkere kuif. Vroeg in de ochtend is de roep van deze vogel vaak te horen in de bosrand rond het dorp. Hier is een geluidsopname:
De Buulbuul houdt ons eens spiegel voor, grappen de Mawu (zo heten de mensen die Siwu spreken). Hij roept namelijk màturi bra màboi “mensen zijn net dieren”. Dat Siwu-zinnetje heeft precies dezelfde melodie als de roep van de Buulbuul — of andersom. Hier is een geluidsopname van een Siwu-spreker die de melodie nafluit en daarna het zinnetje in het Siwu uitspreekt (en erom lacht):
Er zijn wel meer dieren die dingen zeggen in het Siwu. Zo is er een vogel die vaak zingt tegen het einde van de dag, als de schemering bijna valt. De roep van die vogel wordt uitgelegd als “het is laat! het is laat!”, en inderdaad, ook dat zinnetje heeft dezelfde melodie als de roep van de vogel. Er is ook een grote hagedis die diep in de nacht een langzame kreet uitstoot die klinkt als sɔɔɔɔ (omhoog en dan weer omlaag). Dat wordt opgevat als een waarschuwing om niet in het donker het oerwoud in te gaan, want het klinkt als een werkwoord dat “blijf weg” betekent.
De Mawu denken niet dat dieren echt Siwu spreken. Elke diersoort heeft voor hen zijn eigen taal. Maar dat weerhoudt ze er niet van om aan dierengeluiden betekenis toe te dichten. Het is voor ons mensen nu eenmaal heel natuurlijk om een verband te leggen tussen de klanken van taal en die van de natuur.
Hoe zit dat eigenlijk met de Buulbuul, die ons toeroept “mensen zijn net dieren”? Zou ons gekwetter hem als muziek in de oren klinken? Misschien hoort hij in màturi bra màboi wel “dieren zijn net mensen!” Dan heeft de Buulbuul het goed begrepen.
Literatuur
- Dingemanse, Mark. 2011. “Ideophones and the aesthetics of everyday language in a West-African society.” The Senses and Society 6 (1): 77–85. doi:10.2752/174589311X12893982233830.
- Rapold, Christian J. 2006. Towards a grammar of Benchnon. PhD dissertation, Leiden University.